zondag 24 augustus 2008

Van jonge mensen en dingen die niet voorbijgaan

Eerder op de avond liep ik langs de van Speykstraat, langs nummer 56 om precies te zijn. Even liet ik mijn hand rusten op een steen van de voorgevel. Dit was ooit het huis waarin Sultan (of Soetaan, zoals ik zijn naam altijd schreef, omdat ie zo werd uitgesproken) woonde toen ik hem leerde kennen. Een jaar of...het is nauwelijks te bevatten....23 geleden. Ik woonde in Benoordenhout, had net leren fietsen en vond dat een crime (sommige dingen veranderen niet), maar voor hem had ik de rit graag over. En ik vond dat lang, van het Benoordenhout naar de Zeeheldenbuurt, ik vond het een hele tocht. Sultan was bijzonder. Tenger, alert, intelligent. Iemand met een grote sensualiteit. Geestig, ad rem, welbespraakt was hij ook. Muzikaal. Mooi. Geliefd. Ook ik hield van hem, op een platonische maar soms ook wel pathetische manier. Als ik naar hem toe ging op de fiets dacht ik 'het zou een mooie dood zijn, overreden worden onderweg naar Sultan'. Maar ik was niet degene die dood ging.

We zijn een paar jaar lang intensief met elkaar bevriend geweest. Toen ik op kamers woonde in de Van Merlenstraat logeerde hij heel vaak bij me. We bespraken alles. Het waren markante jaren, tussen de 17 en de 21. Eerste liefdes, seksualiteit, identiteit...we hadden het er maar druk mee. Ik herinner me zijn beschaafde stem, de mooie bruine ogen, zijn aparte hanepoterige handschrift, zijn poëtische taalgebruik. Zijn gevoeligheid, zijn driftbuien, zijn jaloezie.

Hij zat ingewikkeld in elkaar, dat was zeker. Dat hij door velen bemind werd en dat hij over veel talent beschikte leek hem niet werkelijk gelukkig te maken. Hij had het, zoals dat heet, lastig met zichzelf. Op een winterdag is hij de zee in gelopen. En hij is door blijven lopen.

Achteraf denk ik dat hij het afscheid lang heeft voorbereidt. 9 maanden voor zijn dood kreeg ik al eens een stapel van hem terug met cadeautjes die ik hem ooit had gegeven, brieven die ik hem ooit had geschreven. Dat deed hij niet alleen bij mij, hij ging dan een rondje langs bij iedereen. 'Grote schoonmaak' noemde hij dat. Als ik er nu aan terug denk vervloek ik mezelf. Ik had het moeten zien aankomen. Misschien had ik iets kunnen doen.

Het is nu bijna 20 jaar geleden. Soms denk ik nog aan Sultan terug. Wat heeft hem tot zijn daad gedreven? Hadden we hem kunnen stoppen? Wat zou er van hem zijn geworden als hij was blijven leven?

Op deze vragen krijg ik allicht nooit antwoord. Het enige dat ik kan doen is zijn herinnering koesteren, niet laten vervagen. Six pieds sous terre, tu n'es pas mort, zoals Jacques Brel zou zeggen.

Geen opmerkingen: